Verwantschap Er hangen weer schooltassen aan de gevels van het dorp. Geen studenten! Niet hier in Bergen. Wat wás ik ooit jaloers op mijn middelbare school vrienden die aan de kust woonden! En op hun vriendinnen. Terwijl wij, aan de verkeerde kant van het kanaal, worstelden met de ongemakken van de oververwantschap (inteelt), tierden mijn duinvrienden in hun lommerrijke enclave, niet gedwarsboomd door genetische of provinciaalse beperkingen. Met regelmatige gebitten, zongebleekte haardossen en egaal bruingetinte lijven hadden zij zich in hun paradijsje vrijheden veroorloofd waarvan ik alleen maar kon dromen; allang hadden zij 'overal aangezeten'. Ach, wat was ik graag in dat dorp opgegroeid, in die wonderschone hoorn des overvloeds vol aristocraten en bohemiens; in een huis met een serre, een oprijlaan en een sombere moeder met gefnuikte kunstzinnige aspiraties. Soms voetbalde ik tegen deze jongens, die liever lui dan moe de bal argeloos rondspeelden, met een verveeldheid alsof ze wel wat beters te doen hadden, terwijl voor ons kleingeestigen een voetbalwedstrijd het hoogtepunt van de week betekende. Wij in de smerige gestreepte kleuren van natte klei en aardappelloof (zwart groen), zij in maagdelijk wit en lentegroen. Altijd verloren we met zes-een of acht-nul. Ingeklemd tussen de meurende tweeling Tinus en Cor Kooij met hun gehoorapparaten, op de achterbank van de Opel Kadett van de vader van Kees Knijn, een in doodschoppen grossierende puistenkop, dacht ik met van weemoed doortrokken jaloezie aan het resterende middagprogramma van de aanvoerder van de tegenpartij: douchen, omkleden, een hand door zijn natte lok en dan even kijken of Maud thuis was, of Liz en anders Charlotte ... Niet eens zo heel erg diep verborgen ben ik nog steeds jaloers op dat door de goden bevoorrechte mensenjong. Juni 2025 |