Kopenhagen Ik heb mijn jongste dochter gedag gekust. Terwijl de metro optrekt zie ik haar op de roltrap omhoog gaan, lang, blond, bloedmooi. Deenser dan de Denen onder wie ze het afgelopen half jaar heeft gewoond en gestudeerd. Ze heeft me op de trein naar het vliegveld gezet zoals ik haar destijds bij het kinderdagverblijf afleverde. Aangedaan moet ik denken aan hoe ze, om het afscheid draaglijker te maken, vaak ruzie zocht voorafgaand aan de week bij haar moeder. Ik heb geen ruzie gezocht op station Nørreport. Vier dagen lang heeft zij mij fietsend Kopenhagen laten zien, ik haar de schilderijen in musea die ze met eerdere gasten gemist had. En maar fietsen, van een urenlang ontbijt op een steiger in Norrhavn naar een exquise Italiaanse lunch in de binnenstad. Van koffie met mierzoete Deense kardemom croissantjes te Vesterbro naar een Mezze-maaltijd in Gaza Grill te Nørrebro. Gauguin in de Glyptotheek, tempura in het Meatpacking District, Hammershøi in het Statens. Achteloos heb ik de stad aan mijn pinpas laten likken. Het meisje met de schubben hebben we links laten liggen. En maar fietsen, door die uitgestrekte metropool met zijn glooiende parken en wonderschone stadskwartieren waar alles is zoals het altijd was. Vier zonovergoten dagen als een eiland in de tijd. Mijn dochter was drie, vier toen haar moeder en ik uit elkaar gingen en wij haar iedere week opnieuw verweesden, twaalf toen ik Helsinki verruilde voor Bergen en mijn dochter voor de duinen … Geheel genezen zal de wond niet, maar ik geloof dat het een goed teken was dat ik erover durfde te grappen, en een nog veel beter teken dat zij erom kon lachen: 'Nu wil ik er niets meer over horen!' zei ik toen ik een kasjmieren trui voor haar afrekende. 'Nu staan we quitte, hoor!' Mei 2025 |